De hoogste rechter heeft uitspraak gedaan over de manier waarop Nederland in 2013 en 2014 belasting berekende over spaargeld en andere risicomijdende beleggingen. Schending van eigendomsrecht is de officiële term. De term roept een associatie op met diefstal. Hoe luidt de uitspraak?
Een particulier gaf in zijn IB-aangifte een inkomen uit sparen en beleggen aan van € 2.987 (4% van € 74.675). Over 2014 had hij € 1.911 aan rente ontvangen. Daarover was hij € 896 (47%) aan box 3-heffing verschuldigd. Hij was van mening dat deze vermogensrendementsheffing op spaarsaldi, op het niveau van de regelgeving, naar haar aard in strijd is met artikel 1 Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: artikel 1 EP). Die heffing staat immers niet meer in een redelijke, proportionele verhouding tot het werkelijke rendement op spaarsaldi en het stelsel staat geen enkele vorm van tegenbewijs en geen verrekening met eerder geheven bedragen toe. Dit bezwaar is geselecteerd om als massaal bezwaar te worden uitgeprocedeerd.
De hoogste rechter geeft aan dat de Nederlandse wetgever bij de vaststelling van het forfaitaire rendementspercentage op vier procent aansluiting heeft gezocht bij de rendementen die belastingplichtigen in de praktijk, indien dit over een langere periode wordt bezien, gemiddeld zouden moeten kunnen behalen zonder dat zij daar (veel) risico voor hoeven te nemen.
Volgens de rechter kan het forfaitair heffen van inkomstenbelasting over de inkomsten uit sparen en beleggen echter voor een bepaald jaar op stelselniveau in strijd komen met artikel 1 EP indien komt vast te staan dat veronderstelde rendement van vier procent voor particuliere beleggers niet meer haalbaar is en belastingplichtigen, mede gelet op het toepasselijke tarief, worden geconfronteerd met een buitensporig zware last.
De hoogste rechter oordeelt dat voor de jaren 2013 en 2014 het veronderstelde rendement van vier procent niet meer haalbaar was voor belastingplichtigen zonder daar (veel) risico voor te hoeven nemen. Dan komt de vraag of dan ook sprake is van een buitensporig zware last. Daarvan is volgens de hoogste rechter sprake als het nominaal zonder (veel) risico’s gemiddeld haalbare rendement voor de jaren 2013 en 2014 lager is dan 1,2 procent. Als dat het geval is, kan de rechter dat echter niet oplossen zonder op stelselniveau keuzes te maken. En die keuzes zijn aan de wetgever.
Let op:De rechter kan dus op stelselniveau niet ingrijpen. Dat is jammer voor de deelnemers aan de massaal bezwaarprocedures. Maar volgens de hoogste rechter kan de rechter wel oordelen over een individuele belastingplichtige die in strijd met artikel 1 EP wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last.